• Home |
  • Kennis |
  • Gedoogplichtbeschikking leiding: geen planschade, maar volledige schadeloosstelling

Gedoogplichtbeschikking leiding: geen planschade, maar volledige schadeloosstelling

Gedoogplichtbeschikking leiding

De Hoge Raad heeft op 21 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:996) een belangrijke uitspraak gedaan over de hoogte van de schadeloosstelling voor een gedoogplichtbeschikking op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP). De Hoge Raad oordeelt dat de weg van planschade in dit geval niet exclusief is.

Wat was er aan de hand?

In 2009 heeft de minister een rijksinpassingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgesteld met daarin een nieuw tracé voor een 380 kV-hoogspanningsverbinding. Een deel van het tracé loopt over gronden  van een derde. TenneT, de aanlegger van de hoogspanningsverbinding, bereikt met deze grondeigenaar geen overeenstemming over de aankoop van het perceel of de vestiging van een zakelijk recht. In 2011 legt de minister aan deze eigenaar een gedoogplichtbeschikking op grond van de BP op. Op grond daarvan moet de grondeigenaar de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding op het perceel gedogen. In 2012 en 2013 is de 380 kV-hoogspanningsverbinding aangelegd en in gebruik genomen.

De grondeigenaar vordert vervolgens een schadeloosstelling vanwege de geleden schade als gevolg van de gedoogplichtbeschikking. De rechter in eerste aanleg en het gerechtshof (zie gerechtshof Den Haag 23 januari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:22) oordeelden dat voor de grondeigenaar exclusief de weg van planschadevergoeding (ex artikel 6.1 van de Wro) openstond en dat de waardevermindering die is veroorzaakt door het rijksinpassingsplan niet voor vergoeding via de BP in aanmerking komt. Het geschil spitst zich in cassatie toe tot de vraag wat precies de omvang van de schadeloosstelling is voor een gedoogplichtbeschikking op grond van de BP.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad stelt vast dat de BP voorziet in een recht op volledige vergoeding van de schade veroorzaakt door de aanleg en instandhouding van een werk dat ingevolge artikel 1 BP door de rechthebbende moet worden gedoogd. Daaronder valt volgens de Hoge Raad òòk de schade bestaande uit waardevermindering van de percelen waarop het werk betrekking heeft.

De Hoge Raad oordeelt dat de weg van planschade in dit geval niet exclusief is. Vanuit de systematiek van de BP is  er geen grond is om de schade die wordt veroorzaakt door het rijksinpassingsplan buiten beschouwing te laten. Dit zou op gespannen voet staan met het in de BP verankerde beginsel van een volledige schadeloosstelling. De planschadevergoeding is immers geen volledige schadevergoeding, maar een tegemoetkoming in de schade. De slotsom is dat de schadevergoeding voor de gedoogplichtbeschikking op grond van de BP mede de schade omvat die is veroorzaakt door het rijksinpassingsplan.

De Hoge Raad gaat ook in op de wettelijke rente. Omdat de BP hierover geen bepaling bevat, moet volgens de Hoge Raad voor het ingangstijdstip van de wettelijke rente aansluiting worden gezocht bij artikel 6:83, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Wettelijke rente over de schadevergoeding is verschuldigd vanaf het moment waarop de schade ook daadwerkelijk wordt geleden (en niet vanaf het moment dat de gedoogplichtbeschikking in werking treedt).

Naschrift

Het is duidelijk dat de Hoge Raad niet tornt aan de beginselen van de Belemmeringenwet Privaatrecht: de grondeigenaar heeft recht op een volledige schadeloosstelling en daaronder valt ook de schade als gevolg van waardevermindering van het perceel. Zou de grondeigenaar uitsluitend aanspraak maken op een planschadevergoeding vanwege de waardevermindering van het perceel als gevolg van het rijksinpassingsplan, dan zou hij geen volledige schadeloosstelling krijgen.

De planschadevergoeding is immers een tegemoetkoming in schade en geen volledige schadeloosstelling. Dit zou niet te verenigen zijn met het uitgangspunt van de BP dat de gedoogplichtige recht heeft op een volledige schadeloosstelling. In die zin is de schadevergoeding voor een gedoogplichtbeschikking nog het meest vergelijkbaar met de schadeloosstelling bij onteigening. De omvang van de schadeloosstelling in deze zaak is overigens nog niet bekend. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor het bepalen van de omvang van de schadeloosstelling.

Vragen? Neem gerust contact op met Chantal van Mil of Marie-Anna Bullens.